Dat is wat ik me vanmorgen afvroeg toen we in het
concentratiekamp van Tarrafal rondliepen. Ja, een concentratiekamp. Dit mooie
land met deze aardige mensen kenden ooit een concentratiekamp.
Opgezet door de Portugezen in 1936 om er de antifascisten in
op te bergen. Er zaten zo’n 150 gevangenen in opgesloten, totdat het in 1954,
onder internationaal protest, werd gesloten. In 1960 werd het heropend, deze
keer om onafhankelijkheidsstrijders uit Cabo Verde, Guinee en Angola in op te
sluiten. In 1974 is het definitief gesloten.
Nu is het een museum. De meeste barakken en gebouwen zijn
nog in tact, dan wel gerestaureerd. In één barak wordt het verhaal verteld,
vanaf het begin in 1936 tot de bevrijding in 1974. Toen het telegram kwam dat
op 1 mei dat jaar het kamp gesloten zou worden, stroomden mensen van het hele
eiland toe om hun geliefden op te halen of om ‘gewoon’ toe te kijken. De
gevangenen kwamen huilend de poort uitgelopen.
Het hele verhaal wat in de barak verteld wordt, is helaas
alleen in het Portugees. Vertalers of gidsen zijn er niet. Dus we krijgen niet
mee wat er allemaal gebeurd is, wat de kampregels waren en hoe de gevangenen
behandeld zijn. Misschien is het maar goed ook. Middenin de barak hangen lange
lijsten met namen van mensen die hier ooit gezeten hebben. Naast de deur hangt
een flinke lijst van gevangenen die hier het leven gelaten hebben.
links en rechts de panelen met namen van gevangenen |
In een andere barak hangen grote foto’s, namen erbij,
jaartallen erbij. Het zijn mensen die in de laatste periode, tot de bevrijding,
hier gevangen gezeten hebben. Er staat een korte quote onder, in het Portugees.
Met behulp van google-translate begrijp ik dat deze mensen zeggen dat de
martelingen niet fysiek, dan wel psychologisch van aard waren. Ze waren beroofd
van hun vrijheid en kregen slecht te eten. Velen kregen dysenterie door het
eten van rotte vis. Als ze het kamp binnen kwamen, moesten ze eerst langs de
kampcommandant. Hij las de kampregels aan hun voor. En wel zo dat de gevangenen
doodsbang naar hun barak gebracht werden. De bijnaam van het kamp was ‘Campo da
Morte Lenta’ ofwel ‘Kamp van de langzame dood’.
De barakken zijn te bezoeken. Ruimtes waarin je 4 goede boxsprings
zou plaatsen, dan is het vol genoeg. De realiteit zal anders geweest zijn.
Achterin één toilet. Je kan haast voelen hoe het hier geroken moet hebben.
Er zijn ook cellen, al denk ik (weet ik zeker) dat hier ook
meerdere mensen in opgesloten werden. Een viertal ruimtes in één blok, hoe
verder je naar achter gaat, hoe donkerder het wordt. Het is er eng, alsof je de
angst van de gevangenen voelt.
Op de wanden zijn woorden, namen, spreuken, tekeningen
gemaakt. Het is voor ons niet altijd duidelijk of ze van voor of na de
bevrijding zijn, waarschijnlijk allebei. We vonden deze tekening, gemaakt door
Luis Silva. Later vonden we zijn naam terug op de lijst die in de barak hangt,
hij was een onafhankelijkheidsstrijder uit Guinee. We hebben niet gekeken of
hij ook op de lijst van overledenen stond.
Voor één van de barakken staat een prachtige boom. Je ziet
ze overal op Santiago, ze bloeien prachtige rode bloemen, soms lijkt wel of er
een zwaar rood tapijt over de boom hangt. Al is deze niet zo groot en draagt
hij een bescheiden aantal bloemen, hij valt me in deze naargeestige en droge
omgeving. Zouden de gevangenen de bloemen ook gezien hebben? Konden ze genieten
van de kleur? Of was het kampleven zo verschrikkelijk dat ze helemaal geen oog
hadden voor deze boom? Ik hoop dat ze hoop geput hebben uit deze boom met z’n
mooie bloemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten